Kijkt uw huisarts ook de hele tijd op zijn computerscherm en niet naar u? Geneeskunde is altijd een zintuiglijk vak geweest. Maar dat dreigt te veranderen, schrijft Emma Bruns, arts-onderzoeker bij het AMC/Gelre Ziekenhuizen. En niet ten goede.
Het is half acht precies. „Goedemorgen. Dit is de overdracht van dinsdag 3 januari 2017.” Het is het sluitstuk van de dienstdoende arts. In een woordenstroom die een klein half uur aanhoudt, stort zij de gebeurtenissen van de afgelopen twaalf uur over de zaal uit. Die is gevuld met chirurgen, artsen in opleiding tot chirurg en co-assistenten. Achter haar zorgen twee schermen voor visuele ondersteuning. Daarop de namen van de patiënten die worden genoemd of van wie een CT-scan is gemaakt. Af en toe komt er een vraag of een opmerking uit de groep. Die is informatief, maar zelden relevant. Communicatie is van wezenlijk belang in de zorg, maar is taal niet juist een beperking?
De zorg is zo oud als de mensheid. Geneeskunde is altijd een zintuiglijk vak geweest. Sir Arthur Conan Doyle, arts en geestelijk vader van Sherlock Holmes, was beroemd om zijn observerend vermogen. Nog zonder dat een patiënt een woord had uitgesproken, deduceerde hij talloze feiten over zijn leven. De zogenaamde ‘klinische blik’, die veel verder reikt dan alleen het visuele, is een waardevol en tegenwoordig met uitsterven bedreigd geneeskundig instrument. Toen u voor het laatst een bezoek aan een arts bracht, nam hij of zij de tijd om u een hand te geven en u eens van top tot teen te bekijken? Of was het computerscherm interessanter?
Taal is niet zo oud als de mensheid. Er was een tijd waarin we wel bestonden maar niet spraken. Ons denken bestond voornamelijk uit zintuiglijke herinneringen. De vorm en de kleur van eetbare vruchten, sporen van gevaarlijke dieren, de geur van rottende of giftige zaken, het geluid van naderend onweer. Geleidelijk leiden we patronen af uit deze waarnemingen waardoor we de wereld om ons heen beter konden begrijpen. We ontwikkelden ook ingewikkeldere denkprocessen, zoals oriëntatie op basis van landschappen, plaatsbepaling door middel van de positie van de zon en tevens gevoel voor tijd door cyclische periodes van seizoenen, getijden en maanstanden.
Op een gewone dag in het ziekenhuis volgt na de overdracht de visite. Als zaalarts bespreek je met de verpleegkundigen de patiënten die op jouw afdeling liggen. Een groot deel van deze visite verloopt in een aparte kamer. Geen patiënt te bekennen, wel veel computers. Computers die, voornamelijk in taal, enorm veel informatie leveren over de toestand van de patiënt. Elke zintuiglijke waarneming, hoeveel een patiënt plast, of hij pijn heeft, welke bacterie er in zijn bloed leeft; alles staat in de computer. We bespreken het plan en delen dit vervolgens mee aan de patiënt. Vele ziekenhuizen hebben daarvoor een zogenaamde ‘cow’ ofwel ‘computer on wheels’, die kan worden meegenomen naar de kamer van een patiënt. Toch lijkt dit ding even verstorend voor ons observatievermogen als een smartphone op tafel bij een intiem gesprek.
Taal heeft het vermogen om onze informatie te abstraheren. Het biedt de mogelijkheid om sneller met elkaar te communiceren omdat we hebben afgesproken dat bijvoorbeeld een longontsteking een combinatie is van symptomen (hoesten, koorts, kortademigheid), meestal veroorzaakt door een bacterie of een virus. Tegelijkertijd verwijdert taal ons van de concrete waarneming. Sterker nog, taal kan onze observaties beperken. Een arts die in het dossier al heeft gelezen dat een patiënt bekend is met blaasontstekingen, zal bij dezelfde klachten soms te snel op de automatische piloot van patroonherkenning varen.
Dit probleem beperkt zich niet tot de geneeskunde. Onze levens verschuiven steeds meer naar een abstracter niveau. Kennis op basis van zintuiglijke waarnemingen raakt op de achtergrond. Je kijkt niet naar de lucht, je kijkt op buienradar. Je oriënteert je niet op de zon, maar laat Google Maps je vertellen waar je heen moet. Je ruikt niet of de melk zuur is, maar kijkt op de houdbaarheidsdatum. Tegelijkertijd snakken we meer dan ooit naar zintuiglijkheid. Heel Holland bakt, moestuintjes die over de toonbank vliegen en het bier van Heineken heeft tegenwoordig een ouderwets vers knisperend papiertje.
Ach, denkt u misschien. Wat een romantisch en nostalgisch pleidooi voor de ouderwetse dokter. Iemand als dokter House uit de gelijknamige tv-serie die in zijn geheugen graait en met een intelligent gezicht zo in één keer de juiste diagnose op tafel legt. Dat is toch al lang achterhaald? Over een paar jaar zal een grote robotcomputer ons toch precies vertellen wat we hebben op basis van ‘big data’?
IBM heeft al zoiets ontworpen: dokter Watson. Het lijkt me fantastisch. Maar waar komen die big data vandaan? Watson is een superbrein dat eveneens patronen vormt uit waarnemingen en daarmee een algoritme vastlegt wat met een bepaalde betrouwbaarheid een diagnose kan voorspellen. De waarnemingen of de input voor Watson zijn echter data uit alles wat we schriftelijk hebben vastgelegd in de geneeskunde. Alles wat niet is vastgelegd, kan niet worden herkend. Iemand met onbegrepen klachten, blijft daardoor iemand met onbegrepen klachten. Meer dan ooit zal het in de zorg belangrijk zijn om datgene wat we niet goed in taal kunnen benoemen zoals angst, verdriet en pijn, niet te vergeten in onze observaties.
Het is half vijf. Na een dag opereren loop ik met een supervisor terug naar onze zaal. De klapdeuren gaan open en hij blijft staan. Als een waakzame jachthond ademt hij diep in via zijn neus. Hij richt zijn blik op een kamer waar al weken een vaatpatiënt met een open wond ligt. „Dat zoete”, mompelt hij, „vast pseudomonas”. Op Wikipedia lees ik later dat de bacterie pseudomonas bekend is om zijn karakteristieke zoete geur. Hoogste tijd om het verband te wisselen.
Dit artikel verscheen op 3 februari 2017 in NRC Handelsblad.