Door boosheid en verdriet verdeelde oud-ambulanceverpleegkundige Thera de Haan twee patiënten in dader en slachtoffer. En dat had invloed op de zorg die ze bood.
Het was een zaterdag begin van de nacht. We waren al in slaap gedommeld achter de tv, toen we een oproep kregen. ‘Man is gevallen met zijn fiets en zijn dochtertje kan daarom niet op haar voet staan. Ga maar even kijken.’
Terwijl we de navigatie aanzetten bespreken we kort wat we denken te gaan zien.
In de minimale informatie die we kregen zit al iets wat bij mij alarmbellen doet rinkelen.
Wat moet een dochtertje midden in de nacht achter op de fiets?
Maar ach, we gaan eerst maar eens wakker worden en kijken. Want niet zelden blijkt ‘het dochtertje’ een dronken jongedame te zijn.
Het is ergens in een buitengebied zonder straatverlichting. Het blijkt ook niet de route van de strooiwagen te zijn. Stapvoets dan maar in deze vrieskou glibberend naar de plaats van bestemming, een verlaten vakantiepark. Als we uitstappen staan er twee mannen en een meisje met een rood jasje van een jaar of 8. Jara, heet ze.
Jara staat op één been geleund tegen een boom langs de weg. Eén van de mannen stelt zich voor als de vader van het meisje. Op afstand is de alcoholwalm van beide mannen niet te missen. Vader wilde met het meisje achterop naar het station in de verderop gelegen stad fietsen, maar was van zijn fiets gevallen terwijl het meisje achterop zat.
Vanwege de kou stel ik voor dat we het meisje in de auto bekijken. Mijn collega ontfermt zich over de heren.
Ik moet me inhouden om niet allerlei suggestieve vragen te gaan stellen over het ‘spelen’ bij haar oom
In de lekker warme auto klimt Jara op de brancard. Er lijkt op het eerste gezicht niet veel aan de hand met haar been. Behendig gooit ze eerst haar ene en dan haar andere been over de rand. Ik stel me voor aan Jara en begin een gezellig babbeltje over wat er is gebeurd.
Ze vertelt gespeeld te hebben bij haar oom en op de fiets naar huis met haar vader te zijn gevallen.
Alle alarmbellen beginnen nu af te gaan. Het is inmiddels 1:00 uur geweest en buiten is het zeker min vijf graden. Als ik Jara help haar mooie rode jas uit te doen ontwaar ik een alleraardigst jurkje met korte mouwen. Daaronder de blote benen van Jara.
Ik moet mijzelf dwingen om het been en de enkel van het meisje te onderzoeken. Intussen bedenk ik wat te doen. Boosheid overvalt me en ook verdriet. Ik moet me inhouden om niet allerlei suggestieve vragen te gaan stellen over het ‘spelen’ bij haar oom.
Intussen klopt mijn collega op de deur. Of ik vader ook nog wil onderzoeken want hij is ook met zijn hoofd op het asfalt gevallen. Ik vraag mijn collega om bij het meisje plaats te nemen. Ik werp een vluchtige blik op vaders hoofd – in het pikkedonker – en zeg: ‘Het been van uw dochter is inderdaad pijnlijk, we nemen haar even mee naar het ziekenhuis om het verder te laten onderzoeken. Gaat u maar voorin zitten dan brengen we jullie wel.’ We wisselen weer van plek. Ik ga naast Jara zitten en leg het rode jasje over haar heen. Mijn collega brengt ons stapvoets richting ziekenhuis.
Op de SEH draag ik mijn zorgen rond Jara en haar vader over aan het personeel. Het verhaal, het tijdstip en de nogal inadequate kleding zijn symptomen die kunnen wijzen op kindermishandeling.
Als ik met mijn collega een kopje koffie drink, delen we onze gevoelens. En zeer terecht wijst mijn collega me op het feit dat ik de vader niet fatsoenlijk heb onderzocht.
Dat doet het dus met je. Je boosheid en verdriet zorgen dat je je patiënten in je hoofd verdeelt in dader en slachtoffer. Terwijl beiden recht hebben op even goede en veilige zorg.
Jara gaat die nacht weer met vader mee naar huis. Een vriend van de familie komt ze halen
Later blijkt dat Jara al bekend is bij jeugdzorg. Ze woont pas weer een week bij vader na een uithuisplaatsing.
Haar rode jas is voor mij een rode vlag geworden. Als ik weer eens in zo’n situatie kom, met dader en slachtoffer, ken ik mijn valkuil. Blijf professioneel. Beiden hebben recht op goede en veilige zorg, hoe moeilijk ook.